Waar rivier en beek elkaar ontmoeten, zien we veel verschillende leefgebieden en zogenoemde gradiënten. Gradiënten zijn geleidelijke overgangen van nat naar droog, van grind naar zand naar klei, en van diep naar ondiep. Dat is gunstig voor het waterleven. Elke plant en vissoort heeft namelijk zo zijn eigen eisen om zich op te kunnen vestigen.
Bij veel beekmondingen is de oorspronkelijke variatie niet meer aanwezig. De afgelopen 150 jaar werden veel beken onnatuurlijker door ingrepen om de waterhuishouding te beheersen. Ze werden rechtgetrokken en barrières als spuisluizen, stuwtjes en gemalen maken het voor vissen moeilijk de beken in te zwemmen om te paaien.